Laat op de avond staan we voor de ingang ‘TELEGRAFIE’, als door de deur links van ons, ‘POSTERYEN’, toevallig Luk Van Haute naar buiten komt met onder zijn arm de Filter Vertaalprijs. Wie die prijs wint, die heeft wat. Niet alleen een groot plastic bord als bewijs, maar ook een niet-kinderachtig geldbedrag van 10.000 euro. En natuurlijk: eeuwige roem.
De vijfde editie van Utrechts internationale literatuurfestival City2Cities, dat dit jaar plaatsvond in het monumentale Hoofdpostkantoor aan de Neude, is zojuist geëindigd met een optreden van Jil Aigrot, de chansonnière die Edith Piaf zong in de film La Vie en Rose en haar ook vanavond ten gehore bracht. The Voice of Piaf, stond er op het paarse scherm naast het podium te lezen, terwijl de klassiekers door de centrale hal galmden.
Sous le ciel d’Utrecht is het nachtleven inmiddels in volle gang. Cafégangers kruisen festivalgangers en wij staan op het punt om van dat laatste in dat eerste te veranderen als iemand roept: ‘Hé man, gefeliciteerd met je prijs!’ Het is een jongen die net als wij bij de ingang van het postkantoor hangt. Van Haute knikt vriendelijk. ‘Voor een boek waaraan ik acht jaar heb gewerkt,’ licht hij toe. Waarop de gelukwenser uitroept: ‘Acht jaar! Ik heb ook acht jaar gewerkt. Krijg ik ook een prijs?’
Na nog enige hilariteit gaat ieder zijns weegs en kiezen wij het meest Frans aandoende café uit op de Neude, Le Journal, om de aan Parijs gewijde laatste festivalavond in stijl af te sluiten. ‘Apart man!’ horen we de jongen van zo-even nog roepen. Tegen wie of wat, dat valt niet uit te maken, maar een gepaste opmerking is het eigenlijk wel. De Filter Vertaalprijs werd vanavond tenslotte toegekend aan “de meest bijzondere vertaling uit het voorafgaande kalenderjaar”.
‘Apart!’ hoorden we ook eerder op de avond, in de met publiek en prijzengeld goedgevulde kluiskamer van het postkantoor. Daar vond de feestelijke prijsuitreiking plaats. Gastheer Ton Naaijkens liet het woord een keer of tien vallen, waarvan een keer of negen tijdens zijn gesprek met Ira Wilhelm, een van de genomineerden.
Aan haar Duitse vertaling van Stefan Hertmans Oorlog en terpentijn werkte Wilhelm bepaald géén acht jaar, want Der Himmel meines Groβvaters, zoals het boek in Duitsland heet, moest binnen tweeënhalve maand gereed zijn. Zoals we al hadden kunnen opmaken uit Christiane Kuby’s bespreking in de laatste Filter en uit Wilhelms eigen commentaar op Athenaeum.nl, is het resultaat een waanzinnig fraaie vertaling. Ze schrok niet terug voor ingrepen in de brontekst, de jury spreekt van een aparte, maar superieure vertaling. ‘De tijdsdruk gaf me in zekere zin meer vrijheid,’ licht Wilhelm zaterdagavond toe. ‘Had ik meer tijd gehad, dan was mijn vertaling waarschijnlijk weer meer de kant van het origineel op geschoven.’ Tijdsdruk als een vorm van vrijheid waar Wilhelm perfect mee wist om te gaan. Zelf lijkt ze haar prestatie behoorlijk normaal te vinden. Ik vind hem wonderbaarlijk. Apart, oftewel: intrigerend, opvallend, ontzagwekkend.
De zes genomineerden voor de meest bijzondere vertaling van het jaar uitnodigen voor een gesprek over hun werk, het leidde voorafgaand aan de daadwerkelijke uitreiking tot zes boeiende mini-interviews. Uiteenlopende boeken werden genomineerd – van Franse familieroman tot non-fictie onder de titel Analogie. De kern van ons denken – en even veelsoortig waren de vertaalstrategieën die de revue passeerden.
Luk Van Haute nam uiteindelijk even na tienen de prijs in ontvangst voor Liefdesdood in Kamara, een 592 pagina’s dikke bloemlezing van het Japanse korte verhaal. Van Haute vertaalde niet alleen, hij stelde de bundel ook zelf samen, trok daarvoor alle registers van de Japanse letteren en de Nederlandse taal open en voorzag elk verhaal eigenhandig van een inleiding. Acht jaar werk, voilà. ‘Ik wilde laten zien dat Japanse literatuur méér is dan alleen Murakami,’ vertelt hij tijdens zijn interview. Alleen al daarom had hij van ons de prijs mogen winnen. Als voorbeeld leest Van Haute een zeer kort absurdistisch verhaal voor over een man die na afloop van een feestje naar huis rijdt en onderweg geen nieuwsgierige kroeggast tegenkomt, maar een uit de lucht gevallen ster die met hem wil vechten. "Een meesterproef", zegt de jury over Liefdesdood in Kamara.
"Een meesterproef", herhalen mijn vrienden en ik later op de avond in ons Franse café. We knikken goedkeurend. Wat betreft de rest van de avond trekken we een aantal belangrijke conclusies. Dat iemand eens een goed essay zou moeten schrijven over de bizarre manier waarop Houellebecq sigaretten rookt. Dat in elk literair werk voortaan een lied van Edith Piaf moet worden verwerkt. Dat The Voice of Piaf best een goede titel is voor een nieuw soort talentenjacht. Dat we onder de indruk zijn van Michel Faber, die meesterlijk over zijn nieuwe roman praatte en zomaar persoonlijke gedichten voorlas over zijn overleden vrouw.
We schrijven Het boek van wonderlijke nieuwe dingen bij op de eindeloze lijst boeken die we nog moeten lezen, evenals Liefdesdood, De Thibaults en Rummelplatz… Wanneer we dat allemaal gaan lezen weten we nog niet, want ondertussen wachten onze afstudeervertalingen en essays en scripties, onze proefvertalingen en, voor de gelukkigen onder ons, boekopdrachten. Morgen weer vertaalzweet en vertaalgeluk, op naar aparte vertalingen van onze eigen hand. In onze oren gonzen nog citaten uit het juryrapport: ‘Bewonderenswaardige eenheid van niveau’, ‘meerstemmigheid die nergens geforceerd klinkt’, ‘verfijnde en weloverwogen keuzes’ – dat willen wij ook! Hoe lang duurt het voor je meestervertaler bent? Acht jaar lijkt ons kort. Misschien achttien, of achtentwintig. Voor nu een laatste glas, want we hebben geen zin om naar huis te fietsen. Buiten is het ongezellig weer, en god weet tegen wat voor gevallen sterren je onderweg nog moet vechten.