Woensdag
Weet je, wat ik hier tot nu toe heb staan oreren komt uiteindelijk allemaal uit jouw proza, jouw brouwsels, jouw woordenbouwsels. Want het is geen kattenpis, je beeldende taal, je taalbeelden en je verbeelding tout court. Toen ik je boek [Op Weg Naar Het Einde] had gelezen was ik er kapot van. Een schok. Maar toen ik de opdracht kreeg het te vertalen kwam er een andere schok. Ten eerste wist ik niet waar ik aan toe was: was dit proza afwijkend in het kwadraat, tot de derde macht…? Was dit Nederlands of reve-taal, ‘reviaans idioom’, zoals je fans zeggen? En dan vooral in dit boek, waar je virtuositeit zijn toppunt bereikt. ‘Hij geeft de woorden van de stam een zuiverder betekenis,’ zei de ander [Stéphane Mallarmé; vert.]. Soms geef je ze juist een mínder zuivere betekenis, terwijl je intussen wel ongelooflijk precieze zinnen bakt.
Maar er is meer; het is een taal binnen de taal, die de taal bijna alle mogelijke vormen geeft en hem bijna zou willen omvatten, opslokken, terwijl hij er deel van uitmaakt: alles is op alles geënt. Zelf formuleerde je het zo: ‘Alles is Een.’ Daarmee wordt deze reis in de taal die tegelijkertijd jouw eigen taal wordt, een flitsende reis: je gaat buurten bij flink wat historische fases van het goeie ouwe Nederlands aan, zeer uiteenlopende sociale taaltjes, jargons, diverse sociolecten, woorden van de ander, een syntaxis en een vocabulaire die hele lagen van het Nederlands door elkaar husselen, soms binnen het kader van één zin. In alle registers welteverstaan.
Dat is des te verbijsterender aangezien je op het stuk van reizen naar eigen zeggen een stoethaspel bent: ‘Daarbij heb ik het in het geheel niet begrepen op Lucht-, noch op Waterschepen, welke laatste een dwingende, geilmakende magie op me uitoefenen, maar me tegelijkertijd angst aanjagen, zodat ik, als resultaat, aan boord voortdurend beheerst word door een weliswaar gematigde, maar energieverslindende vervolgingswaan. Ik hoop dat het u hierna voldoende duidelijk is, dat ik reis om ergens te komen en geenszins om het genot van de verplaatsing.’ En al die verhalen over gemiste treinen, foute dienstregelingen, zoekgeraakte koffers. Wel zorgt dat moeizame doorkruisen van de ‘werkelijkheid’ ervoor dat het verplaatsen op taalniveau des te meer en met des te meer genoegen gebeurt, en dan hebben we het nog niet eens gehad over dat verdomde terugkeren in hetzelfde station, achteruitrijden en stilstaan midden in een weiland.
Wat moet ik aan met die taal? Hoe kan ik in het Frans al die lagen oproepen die jouw zinnen dat absoluut onnavolgbare karakter geven als we weten dat onze taal een heel andere geschiedenis heeft en niet hetzelfde functioneert ? Ik denk dan speciaal aan je archaïserende syntaxis.
Voeg daarbij de hele literaire en culturele wereld die je door elkaar husselt: wat een bende levende personen wordt er niet in je tekst genoemd, dat wil zeggen soms in toespelingen, en haast nooit met hun hele naam aangeduid, maar via initialen. Vaak reken je met ze af, alleen zijn de motieven van de polemiek meer dan eens impliciet en weet de Franse lezer soms niet zo veel van de culturele wereld waarover je het hebt. Voorbeeld: ‘Dit was niet Max Tak in New York, maar, integendeel, Gerard Kornelis van het Reve in Gosfield, Essex.’ Daar moeten Nederlanders misschien om grinniken, maar wie is dat precies, die Max Tak van jou? Kortom, je dwingt me tot een groot aantal voetnoten.
In zekere zin is dat goed, en het sluit volledig aan bij je inspanningen ter economische verdediging van de werkers met de pen: geld is de zenuw van de oorlog, en je brengt me op een idee, ik ga mijn uitgever een hoger honorarium vragen, een hogere aanslagtelling van je meesterwerk, want dat zal in het Frans in elk geval meer woorden bevatten dan in het Nederlands. Anderzijds weet je wat men zegt: de voetnoot is de schandvlek van de vertaler, bewijst zijn onmacht en beneemt de lezer de leeslust. Je mag weten dat ik dat aan mijn laars lap, want jouw boek is anders dan de rest, zelfs wat genre betreft; deze fictieve brieven hebben iets van een dagboek, van een essay, van een roman, soms zelfs van een gedicht… en met een brief kun je alle kanten op, mag je alles wagen. Je boek wijkt zelfs af van je andere boeken, dus mijn vertaling zal anders zijn dan andere vertalingen.
Zeg, ik heb een collega die Philippe Noble heet. Denk je dat hij het leuk vindt als hij zijn persoonlijke patroonheilige, de schrijver die hij het liefste leest en vertaalt, op diverse pagina’s bejegend ziet als ‘ziek aapje’? Je kent hem vast al wel een hele tijd, die Nooteboom! Toen hij hier een paar jaar geleden in het Institut Néerlandais was met zijn vertaler, kwam hij op mij niet echt over als een aapje, laat staan als ziek. Gezien zijn potige postuur had hij – weliswaar op een andere manier – net zo makkelijk in de loodgieterij werkzaam kunnen zijn, zoals je vertelt over die ander… Heb je ze misschien door elkaar gehaald?
Woensdag
Eigenlijk ben je een verrekt aardige jongen; je weet niet half hoe opgelucht ik me voel door je lijst van alle kwalen die je overvallen als je de pen ter hand neemt. Om te kunnen schrijven moet je ‘schreeuwen, de hoofdhuid masseren, het Schaamhaar bekijken, een koude varkenspoot eten, uit het raam water of een spruitkooltje op iemand zijn harses gooien.’ Voor mij is het niet ernstiger, daar kan ik mezelf in elk geval mee troosten. Jij hebt het zwaar te verduren gehad, ik krijg het misschien niet zwaarder dan jij.
En ik kan je zelfs bekennen dat ik vandaag bij het werken aan mijn vertaling dezelfde neigingen en dezelfde kwalen had – maar niet in dezelfde volgorde, moet je weten: ik ben begonnen met het koude varkenspootje. En omdat ik geen spruitjes bij de hand had, heb ik noten genomen (Je gaat me misschien nog vertellen dat ik geobsedeerd ben door de aap van Philippe, ‘die geen Engels spreekt’). Dat lijkt me een goed teken: het getuigt van empathie, ik identificeer me met je. Maar intussen schuif ik met fragmenten: om je in het Frans getrouw weer te geven, moet ik de zaak hier en daar anders aanpakken. Logisch dus dat het bij mij niet in dezelfde volgorde gebeurt.
Bovendien bevrijd je me van alle complexen, want zeg je niet ergens dat je ware euvre in feite niet is wat je schrijft: ‘Van wat ik, al voortmompelend op straat, of met mezelf in winterparken overleg plegend, aan wijsgerig en letterkundig werk bij elkaar heb gemurmeld en gedacht, zouden dundrukedities kunnen verschijnen’? Voor jou is dát je euvre, dus wat je echt hebt gewrocht is daarmee vergeleken nooit meer dan een peulenschil, een restant: het deel dat je tijdens al je martelingen op papier hebt weten te zetten. Het begint in elk geval tot me door te dringen waaraan ik ben ontsnapt: als ik dat gemompel had moeten vertalen en in tuinen en parken achter alle paarden aan had moeten lopen waarop je wedt bij het afwikkelen van je gedachten… En verder, als je zegt dat het schrijven in relatie tot het geheel van het leven het onderspit delft, voel ik me gesterkt. Want bij het vertalen van jouw proza is dat juist het probleem. Ik delf ook geregeld het onderspit. Net als jij, maar anders. Zal het elders moeten compenseren, we zien nog wel hoe.
Zaterdag
De brief die je verstuurde vanuit Schrijversland, wat een geval is dat! Als ik het zeggen mag, wees een beetje voorzichtig: ik kan door jou mooi in de nesten raken. Al die officiële instanties die je stevig de oren wast als je ’s schrijvers situatie in Nederland aanroert, zijn dat niet zo’n beetje de voorouders van de Letterenfondsen die mij financieel steunen als ik jou vertaal? Ik loop de kans ze voor het hoofd te stoten. En verder mag ik je erop wijzen dat er een jonkie is – geen onbekende voor jou trouwens – een zekere Jeroen, die veertig jaar na jou een geval zou publiceren dat Sisyphus’ bakens heet. Die jongen kan ook aardig met woorden overweg. Naar mijn idee heb jij voor hem in zekere zin de bakens uitgezet met je polemiek in de brief uit Schrijversland. Hoewel hij in dat opzicht misschien nog wel verder gaat dan jij.
In elk geval moet ik zeggen dat ik jullie allebei bewonder: een polemiek over onderwerpen die hondsvervelend zouden kunnen worden – gemiezemaus over de prijs per bladzij, de rechtspositie van de schrijver, de hoogte van een literaire prijs enz. – zo’n polemiek omvormen tot een stuk dat in een literaire anthologie past, in Frankrijk kunnen ze dat niet hoor, en je legt voor mij de lat erg hoog als ik de Franse lezer daarin mee moet sleuren. Vooral omdat het bij ons heel anders functioneert. In Frankrijk wordt over die dingen gebakkeleid in de atlf, de Franse vertalersvereniging, door literatoren, of door vakbonden en uitgevers, maar dat bereikt niet of nauwelijks de echte literatuur…
De titel van de laatste brief was een probleem. ‘Brief uit Schrijversland’, Lettre du Pays des Écrivains zegt niet zo veel in het Frans. Je koos die titel om te gekscheren. In plaats van Wonderland, wat je verwacht, dus de utopie van Lewis Carroll en Alice, laat je ons een land zien dat precies het tegenovergestelde is. ‘Schrijversland’ is uiteindelijk Écriturie geworden. Door daarvoor te kiezen klap ik op voorhand een beetje uit de school, en op net zo’n cryptische manier als jij elders doet. Ik had er ook Lettre d’Auteurs van kunnen maken, maar dat zou al te expliciet zijn geweest, niet subtiel genoeg. De lezer heeft het wel begrepen: je schopt tegen de Augiasstallen; de huidige schrijverswereld is in jouw ogen toch een soort abattoir?
Maandag
Niet alleen de taal bewerk je, verplaats je, kneed je, zonder het esthetische verband tussen je meest verwrongen zinnen kwijt te raken, je doet het ook met de literaire teksten van andere schrijvers en de stereotypen van de daagse taal. Als je in je tekst veelvuldig de uitdrukking hanteert ‘ik zeg altijd maar’, bedoel je daar ongetwijfeld ook mee: ‘men zegt altijd maar’. En je hebt lol in hetgeen je zelf oppert en in wat ‘men’ zegt, je spot ermee, je betreurt het, je vecht ertegen. Kortom, je reinste carnaval! Dat zou in de smaak zijn gevallen bij een zekere Bachtin. En het zal vast ook in de smaak vallen bij de Vlamingen, misschien zelfs meer dan bij de Nederlanders.
Al die intertekstualiteit, daar zal ik iets mee moeten doen. Opmaakcodes vinden om de zaak te markeren. Marten Toonder bijvoorbeeld. Die kom ik om de haverklap bij je tegen, en vaak expliciet. Jij en hij zijn aan elkaar gewaagd, want jij vangt al beschrijvend vaak in woorden wat hij heeft getekend in zijn strips: al die evocaties van grillige architectuur, die kastelen, ruïnes en stulpjes doen me aan hem denken. Voor de Nederlandse lezer spreekt dat vanzelf, maar in het Frans is het een probleem. Zeker, Toonder is vertaald, maar niet meer dan mondjesmaat, en dan nog alleen in feuilletonvorm in enkele Franse kranten.
Goed, over die hele dimensie van je tekst moet ik me het hoofd blijven breken.
Eén bepaalde vent heeft me ideeën bezorgd; hij heet Draaisma, schrijft over het geheugen, en toevallig heb ik vlak voor Op Weg Naar Het Einde een boek van hem vertaald: De metaforenmachine. Omdat jouw boek ook zo’n machine is kwamen er talloze verbanden aan het licht. Aha-erlebnissen. Hij heeft het ergens over hologrammen en over het feit dat je in een hologram met één fragment een heel object, een heel beeld kunt construeren. Dat zou jij een geruststellende gedachte moeten vinden: heel je euvre reconstrueren uit één zin. (‘Alles is Een,’ zeg je. Dus één is alles?) Maak je geen zorgen, ik zal je boek echt wel in zijn geheel vertalen. Maar voor mij is dat hologramverhaal verduveld interessant: ik had tegen mezelf gezegd dat er kompensaatsie moest komen voor al die ongerechtigheden, al die verliezen die ik je tekst ongewild moet aandoen. Ik diende iets even magisch te vinden: kruimels, fragmentjes die de Franse lezer kunnen aanspreken en tegelijk zo mogelijk alle beelden in je tekst voor hem oproepen. Je hele machine hier en daar wat krachtiger laten klinken. De puristen zijn daar overigens niet zo gek op: traduttore – tradittore, vertalen is verraden, zullen sommigen zeggen!
Ik bedacht bijvoorbeeld dat er ook Franse schrijvers zijn die de taal ongeveer op jouw manier hebben gekneed, en door de toon van die schrijvers hier en daar in te lassen zou ik vanuit die bewuste fragmentjes alles begrijpelijk kunnen maken wat in jouw tekst anders niet rechtstreeks genoeg tot de Franse geest zou spreken. (Daarin voel ik me gesterkt door de in jouw tekst rondgestrooide flarden uit Oh les beaux jours van Beckett, een stuk waarvan de Engelse versie een jaar voor de publikaatsie van je eerste brief werd geschreven. Tussen dubbele haakjes: bij Beckett gaat het om Winnie en Willie en niet om een Wimie, maar hier speelt ongetwijfeld het toeval een rol.) En allengs heb ik me dus gepermitteerd mijn vertaling hier en daar een beetje te verontreinigen met enkele minieme details die de Franse lezer konden aanspreken, zoals de senatoren Algra van bij ons zeggen.
Ook heb ik me vragen verdiept in het ritme van je zinnen, met name in je mafste brief wat mij betreft, de meest virtuoze, de geniaalste, de brief uit Amsterdam. Ik kwam op het ritme toen ik dacht aan Meschonnic, die ik graag mag, maar dris geen tijd je dat nu verder uit te leggen. In elk geval is het belangrijk. En toen sloeg de zaak op tilt: ik weet niet of je ooit van je leven die kerel hebt gelezen die luistert naar de naam Isidore Ducasse, graaf De Lautréamont? Ik voelde dat het ritme en de bijtende logica die jouw hele boek doortrekt en die sterk bijdraagt aan de ironie en de zelfironie waar je zo kwistig mee strooit, fantastische verwantschappen vertoonden (in een heel andere context uiteraard) met wat je bij hem vindt.
Ik ken je bewondering voor Céline, weet dat jij en hij door sommigen misschien een beetje te snel over één kam zijn geschoren, want qua taalbehandeling loopt de band bij jullie allebei van de velg, maar volgens mij absoluut niet in dezelfde richting, en het esthetische en poëtische effect is niet goed vergelijkbaar. Op weg naar het einde is geen reis naar het einde van de nacht. Het is een andere trip, voor mij meer de kant op van Lewis Carroll, van Beckett, van Alfred Jarry, en van genoemde Lautréamont. Jarry heb ik trouwens ook gebruikt, om op sommige plekken je grillige spelling weer te geven en in één moeite door bij de Franse lezer de herinnering wakker te roepen aan andere teksten, zonder de teksten te schaden die jij rechtstreeks aanhaalt maar die in het Franse taalgebied minder bekend zijn. Drogbeelden, alles bij elkaar genomen, maar ik hoop dat ze in jouw voordeel werken en de betekenis van je tekst weergeven zonder hem te verdraaien.
Vrijdag
Overigens, senator Algra, die vreselijke fluim, die jou aldoor wil vervolgen en je zowat uitmaakt voor een dégénéré… van wie je zegt dat zijn naam eveneens voor een sigarenmerk wordt gebruikt… Nou, het is ook een anagram van ‘Graal’.
Een mens hoort er van op.
Tweede deel van het dankwoord dat Bertrand Abraham op 11 januari jl. uitsprak in het Institut Néerlandais te Parijs bij de inontvangstneming van de Prix des Phares du Nord 2011 voor zijn vertaling in het Frans van Op Weg Naar Het Einde van Gerard Reve: En route vers la fin (Paris: Phébus, 2010). De Nederlandse citaten zijn overgenomen uit: Gerard Reve, Op Weg Naar Het Einde. Amsterdam: Van Oorschot, 1966.